De reeks is aan de vierde aflevering toe. In de drie voorgaande nummers van Zoogdier kon u al uitgebreid lezen over het opzet ervan. We keren opnieuw een aardig stukje terug in de tijd, meer bepaald naar het jaar 1869, Toen vertaalde ene L. Rousseau een tweedelig en Engelstalig werk in het Frans:‘Les habitations merveilleuses’ ofwel:‘De schitterende woonsten’. De Engelstalige titel vond ik nergens terug. Zoals de titel al weergeeft, beschrijft het boek de nesten en verblijfplaatsen van allerlei dieren. Jammer dat er maar weinig zoogdieren in besproken worden, de meeste aandacht gaat naar de vogels, naar reptielen en ongewervelden. Zoogdiersoorten waarvan het onderkomen toch vrij uitgebreid becommentarieerd wordt, zijn onder andere de muskusrat, de bever, de slaapmuizen, de mol, de spitsmuizen, de poolvos en de gewone vos, de wezel, de das, de otter en... de mens! Deel I opent met de zinnen: «Parmi les animaux supérieurs, il s’en trouve un grand nombre qui, parvenus a une certaine période de leur existence, ont besoin d’une habitation, soit comme abri contre le mauvais temps, soit comme lieu de refuge contre les attaques de leurs ennemis. Un terrier creusé sous la terre, dans le bois, dans le roe ou toute autre matière, constitue la forme la plus simple d’une semblable demeure. Les races les moins développées de l’espèce humaine, telles que les Bojesmans du Cap et les Indiens < creuseurs > de l’Amérique, emploient eet expédient Souvent une caverne suffit oux besoins de ces êtres ignorant toute industrie et dont les efforts se bornent à la satisfactions d’appétits grossiers.» In het Nederlands:“Onder de meest ontwikkelde dieren bevindt zich een groot aantal dat, op een zeker ogenblik in zijn bestaan, behoefte kreeg aan een onderkomen, zij het als onderdak tegen slecht weer of als schuilplaats bij aanvallen van hun vijanden. Een hol uitgegraven in de aarde, in hout, in de rotsen of in eender welke materie is de meest eenvoudige vorm van dergelijke onderkomens. De minst ontwikkelde rassen van de menselijke soort, zoals de Bosjesmannen van de Kaap, en de ‘holen gravende’ Indianen in Amerika, gebruiken dit soort noodoplossing. Dikwijls voldoet een hol aan de behoeften van deze wezens die zelf geen bouwsels maken, en wier inspanningen zich beperken tot het voldoen aan hun primitieve lusten.”